Vluchtelingen in Oeganda

Joris volgt in Oeganda de projecten van Rode Kruis-Vlaanderen op rond eerste hulp, weeskinderen, water en sanitatie.

Het woord vluchtelingenkamp roept beelden op, zo vermoed ik toch, van lange rijen uitpuilende tenten, blootvoetse kinderen en een lijn jerrycans, geduldig wachtend om gevuld te worden. En dat is niet fout, merkte ik afgelopen week, toen ik in Noord-Oeganda de vluchtelingenkampen voor de Zuid-Soedanese vluchtelingen bezocht. Het is alleen onvolledig.

In de rij voor het waterpunt. (c) Marijn Sillis

In de rij voor het waterpunt. (c) Marijn Sillis

Met 70.000 zijn ze ondertussen, de vluchtelingen die in Oeganda op zoek zijn naar veiligheid. 80% van hen zijn vrouwen en kinderen. Ik hoorde niet zelden verhalen over hoe een vrouw met haar kinderen door haar man aan de grens wordt afgezet, waarna hij terugkeert. Om het huis te bewaken, als dat nog kan, of om te gaan vechten. Misschien kan dat eerste alleen door het tweede.

Na de grensovergang komen ze terecht in transitkampen, waar ze in lange rijen wachten om geregistreerd te worden, onder andere door het Oegandese Rode Kruis. In deze tijdelijke kampen kunnen ze enkele weken verblijven totdat ze doorverwezen worden naar meer definitieve kampen – die duurzamer, leefbaarder, waardiger zijn.

Registratie van vluchtelingen. (c) Marijn Sillis

Registratie van vluchtelingen. (c) Marijn Sillis

In deze kampen moeten ze niet met 100 mensen in een tent slapen, maar in een hut samen met je naaste familie. En die familie groeit soms, onderweg. Verhalen over hoe moeders zich over meereizende wezen (of door de chaos van hun familie afgescheiden kinderen) ontfermen en in huis nemen zijn courant. Samen met het Internationale Comité van het Rode Kruis probeert het Oegandese Rode Kruis familieleden met elkaar in contact te brengen, maar die uitdaging is enorm.

De tenten in het transitkamp. (c) Marijn Sillis

De tenten in het transitkamp. (c) Marijn Sillis

En deze definitieve kampen zien er heel anders uit. Het zijn hutten, en hun uitzonderlijk karakter wordt enkel verraden door de felwitte plastieke UNHCR-materialen die in het stro en hout verwerkt worden. De verschillen met de plaatselijke dorpen zijn klein – de algemene levensstandaard in deze regio’s is, om het zacht uit te drukken, bescheiden. Daarboven komt nog eens dat toen Joseph Kony met zijn Lord Resistance Army in de jaren ‘90 deze contreien onveilig maakte, de Oegandese regering hele dorpen samenbracht in gelijkaardige vluchtelingendorpen, om hun veiligheid te garanderen. Deze vluchtelingendorpen werden dorpen.

Dus rijden we doorheen de dorre steppe langs oude vluchtelingendorpen, nieuwe vluchtelingendorpen (waar een week eerder nog niets te zien was, maar nu een dambord-patroon aan wegen de duizenden hutjes verbindt), en inheemse nederzettingen. Rijd je sneller dan 30km per uur (wat moeilijk is), dan zie je het verschil niet.

In de vluchtelingendorpen koken ze zelf, bouwen ze hun eigen latrines, en nemen ze hun leven weer op, stap voor stap. Het Rode Kruis helpt hen aan zuiver water, sensibiliseert de vluchtelingen rond hygiëne en ziektes, verdeelt bouwmaterialen en biedt medische zorgen aan en helpt mee aan de bouw van latrines.

Ik test het gezuiverde drinkwater in een van de kampen. (c) Marijn Sillis

Ik test het gezuiverde drinkwater in een van de kampen. (c) Marijn Sillis

De vluchtelingen denken al verder: scholen, daar wordt naar gevraagd – ze vinden het schrijnend te zien hoe hun kinderen nu schijnbaar ter plaatste blijven trappelen. In Njumanzi, het grootste vluchtelingendorp rijzen op de hoofdbaan winkeltjes uit de grond. Zuid-Soedanezen en Oegandezen, bieden zij aan zij koopwaar aan. De vluchtelingen houden van Oeganda, van de gastvrijheid, en zijn zichtbaar opgelucht dat ze zich eindelijk veilig kunnen voelen. Maar toch, van zodra er rust en vrede is in Zuid-Soedan keren ze terug, zo verzekeren ze mij. Naar hun thuis.

Ik ga op reis en ik neem mee…

An volgt in Oeganda de projecten van Rode Kruis-Vlaanderen op rond onder andere eerste hulp en weeskinderen.

Ken je het spelletje ‘Ik ga op reis en ik neem mee…’? Tijdens dit geheugenspelletje namen we dingen mee als een zonnebril, zwemgerief, zonnecrème, een boek,…

Voor de duizenden Congolese vluchtelingen is het geen spel… Ze moesten vluchten voor gevechten tussen het leger en rebellen, staken de grens over naar Oeganda en werden ontvangen in het vluchtelingenkamp Koboko (op de grens met Congo en Zuid-Soedan, in het noordwestelijke puntje van Oeganda).

Ze namen mee: de jongste kinderen (de oudere kinderen lieten ze achter bij vrienden, in scholen, bij familie en helpende handen in veilige zones), een matje om op te slapen, een kookpot, wat droge bonen… Er was vooral veel dat ze niet konden meebrengen: geen zeep, geen waterkan, geen matras om op te slapen,…

De hulp komt traag op gang… De internationale standaarden voor een vluchtelingenkamp (de Spherestandaarden) zijn (nog) niet bereikt. Die zeggen dat er 1 toilet moet zijn per 50 vluchtelingen. Momenteel zijn er 6 toiletten voor 2.017 mensen of 1 toilet voor 336 mensen.

De Spherestandaarden zeggen dat er 15 liter per dag per persoon nodig is. In realiteit komt er elke dag een vrachtwagen 3.000 liter ongezuiverd water brengen. Zeg nu zelf, kan je jezelf wassen, drinken, koken, tanden poetsen, je kleren wassen… met 1,4 liter?

Het Oegandese Rode Kruis is gevraagd om een snelle oplossing voor het watertekort aan te bieden, in afwachting van waterputten die gedrild worden (wat maanden kan duren). Met steun van de Belgische overheid zijn er begin dit jaar noodhulpwatersystemen aangekocht en mensen opgeleid. Het systeem dat we deze week opzetten, produceert voldoende water voor 5.000 personen.

De euforie onder de vrijwilligers en de blijheid van de vluchtelingen op het moment dat er drinkbaar water uit de 12 kraantjes stroomt, is onbeschrijfelijk hartverwarmend. Op zo’n moment voel ik me vereerd om deel uit te maken van de Rode Kruisbeweging en overvalt een gevoel van dankbaarheid me omdat ik als getuige op de eerste rij mag staan…